Overval op het Bergenhof

Na de wapenstilstand op 11 november 1918 bleef het nog even onrustig in Europa. De terugtrekking van de honderdduizenden soldaten verliep chaotisch, er waren opstanden en muiterijen en in vele streken was er gebrek aan vanalles. En zo zwierven - ook in Bierbeek - mensen met kwade bedoelingen rond...

Onderstaande tekst werd opgetekend door René Huybrechts en Theo Deweerdt en verscheen in de ‘Bierbeekse kronieken’ 1979/03. De Heemkundige Kring Bierbeek vond in de documentatie van deken Wuyts een bondige samenvatting op basis van getuigenis van Louis Struyf, gedateerd op 12 september 1962. Struyf woonde in de Oude Geldenaaksebaan 30 in Bierbeek, vlakbij de bedoelde hoeve. Bij de publicatie waren zowel deken Wuyts als Louis Struyf reeds overleden. De auteurs zijn dan hun licht gaan opsteken bij de naast buren, de heren Jules en Maurice Deneck. Zij gaven ook hun getuigenis van de feiten in een tweede, zeer uitvoerige en met enkele smeuïge details gekruide tekst…

Getuigenis 1 van Louis Struyf

Betreft de overval der hoeve, bewoond door de heer Dehertogh Victor als eigenaar en deelgenoot met de heer Persoons, dewelke samen met hem de kaasmakerij van Bierbeek uitbaten. Het moet de overvallers ter ore gekomen zijn dat er veel geld in de brandkast aanwezig was, hetgeen juist was en de overval gebeurde in de nacht. De datum van de overval zal waarschijnlijk plaats gehad hebben in het jaar 1917 of 1919. Ziehier hoe de overval geschiedde. Op de binnenkoer geraken was tamelijk gemakkelijk. Eens daar binnen, namen zij een tamelijk zware vork, dewelke zij tegen een kruisraam plaatsten en zo op bevel de raam kapot duwden. Daarna sprongen de rovers binnen, bevolen de heer onder bedreiging hunner revolvers de brandkast te openen, waarna de rovers de inhoud roofden. Daarna verplichtten zij de heer onder bedreiging hunner wapens terug in zijn bed moest gaan liggen terwijl de rovers nog verschillende klederen en dekens meenamen, waarna zij al schietend vertrokken. Dit is het relaas van de eerste overval.

De tweede verliep ongeveer op dezelfde manier, met het verschil dat de heer Dehertogh een revolver bekomen had, en een ziek kind, dat bij haar vader sliep, de rovers gehoord had en hem verwittigde dat er onraad was. Deze greep onmiddellijk zijn wapen en schoot door het raam en had een rover getroffen in zijn hoofd. Er kwam geen rover naar binnen, maar ze schoten nog geruime tijd en trokken af zonder iets. Ze namen de gekwetste mee. Die heeft zich in Brussel laten verzorgen en is daar aangehouden. Het parket is ter plaatse geweest. In deze beroerde tijd is het met de straf volgens de heer Dehertogh gering geweest.

Ik heb getracht na zo lang geleden toch de feiten weer te geven zoals ik het gezien en gehoord heb, wat de datum betreft ben ik niet meer in staat deze nauwkeurig mede te delen.

Getekend, L. STRUYF

Getuigenis 2 van Jules en Maurice Deneck

De overval moet bij mijn weten gebeurd zijn rond het jaar 1919. Er zijn in feite twee overvallen gepleegd, door dezelfde bende.

De eerste greep plaats tijdens het terugtrekken van het Duitse leger. De bandieten wisten dat de toenmalige directeur van de melkerij, dhr. Dehertogh, het loon van de werklieden bij hem thuis in de brandkast bewaarde. Hij woonde toen in het Bergenhof. Het betrof een bedrag van 85.000 frank, een geweldige som geld in die tijd.

De rovers, die nog met het late uur op stap waren, zijn door Reike Scheip (René Scheepmans) gezien. Reike, die waarschijnlijk na zijn pintjes gedronken te hebben huiswaarts keerde, is die mannen tegengekomen tussen de windmolen (die toen op Meeren stond) en het Bergenhof. Het kwam bij Reike vreemd over dat er zo laat op de avond nog zoveel volk op stap was. Zeker moeten het er een 20 geweest zijn, stuk voor stuk vreemdelingen. Toen de bende aan het Bergenhof toekwamen, werden de snode plannen in praktijk omgezet. Langs een achtervenster zijn ze de boerderij binnengedrongen. Deze venster hebben ze met een ijzeren staaf aan diggelen geklopt. Onder bedreiging van een vuurwapen moest dhr. Dehertogh zijn brandkast openen.

De zuster van dhr. Dehertogh was haar zenuwen de baas niet meer en liep plotseling in hevige paniek weg. Een van de bandieten reageerde bliksemsnel, trok zijn revolver en loste enkele schoten in haar richting. De kogels vlogen rakelings langs haar hoofd. Op dat moment had ze geweldig geluk, want in het pikkedonker zag ze niet waar ze liep en zo kwam het dat ze over een heg struikelde en languit op de grond viel. De bandiet die geschoten had, riep zijn makkers dat ze haar gerust konden laten liggen, want dat ze zeker vier keer dood was. Dat was een grote vergissing. De vermeende dode kroop enkele ogenblikken later terug recht en ging bij de geburen om hulp roepen. Deze mensen verwittigden terstond de politie. Ondertussen moest Dehertogh onder bedreiging de brandkast openmaken, zoniet zouden de bandieten hem en zijn zoon doodgeschoten hebben.

Terwijl ze gauw de buit aan het verdelen waren, bemerkte een van de rovers dat het doodgewaande meisje er niet meer was. Grote paniek bij het gespuis… Vliegensvlug zijn ze toen gaan lopen. Tegen Dehertogh zeiden ze dat hij hun zeker niet mocht volgen, noch buiten komen, zo niet zou hij een kopje kleiner gemaakt worden. Om hun woorden kracht bij te zetten hebben ze 3 kogels door de ingangspoort gejaagd, die zitten er nu nog in!

’s Anderendaags schakelde mr. Dehertogh de gendarmerie in om een onderzoek in te stellen. Dit feit is er volgens mij de oorzaak van dat de bandieten een tweede maal terugkwamen om weerwraak te nemen. Maar een verwittigd man is er twee waard en ditmaal was de heer des huizes op zijn hoede. Hij had twee man gevraagd bij hem te komen en de wacht te houden: dit waren René Boyen en een zekere Rutens. Het gebeurde zoals voorspeld.

Op zekere nacht waren de schurken teruggekomen. Toevallig was een van de kinderen van Dehertogh ziek zodat hij het kind bij hem op zijn kamer genomen had. Dit kind dat onrustig sliep, had opeens een verdacht gerucht gehoord en maakte zijn vader wakker.

De bandieten sloegen weerom een venster stuk en probeerden langs daar binnen te dringen. Dhr. Dehertogh had zijn geladen Browning naast hem op de nachttafel liggen en opende onmiddellijk het vuur. De verraste bandieten schoten echter onmiddellijk terug. Terwijl hij zich achter zijn bed liet vallen en zijn lader leegschoot, riep hij om hulp op zijn makkers. Dezen lieten niets van zich horen, ze waren voorzeker van grote schrik onder hun bed gekropen want niemand daagde op.

In de hitte van de strijd hoorde Dehertogh een schreeuw bij de bandieten. Hij had er een getroffen. Hals over kop zijn ze toen gaan lopen. De gewonde, die serieus in zijn kaak getroffen was, zag al niet te best meer uit zijn ogen en viel pardoes tegen de ijzeren tuinpoort. Dat moet een geweldige smak geweest zijn want hij verloor ter plaatse ook een stuk van zijn bovenlip en een deel van zijn zwarte snor. Deze werden ’s anderendaags, als het klaar was, teruggevonden en in een doosje bijgehouden om te dienen als bewijsmateriaal.

De gendarmes die ditmaal snel op de hoogte waren van deze tweede overval, verwittigden alle klinieken in de omgeving, dat ze moesten uitkijken naar een man die gewond was door een kogel. Zo kwam algauw het bericht uit Brussel dat aldaar een gekwetste stroper was opgenomen, want hij had zich voor stroper uitgegeven. Na een korte ondervraging viel de ‘stroper’ door de mand. Temeer daar het kwetsuur aan zijn lip overeenkwam met het bewijsmateriaal. De gekwetste heeft dan de namen van de bendeleden verklapt. Het heeft een tijd geduurd eer de ganse bende gevat werd, vermits ze uit verschillende leden uit verschillende dorpen bestond.

De gekwetste bandiet vertelde dat de bende in Blauwput (Kessel-Lo) ergens in een welbepaalde en afgelegen woning zou samenkomen om nieuwe plannen te smeden. Hij vertelde dit omdat hij door lottrekking werd aangeduid om bij een volgende aanslag, op de pastoor van Kessel-Lo, de pastoor te doden, en hij was aangeduid om dit ‘vonnis’ ten uitvoer te brengen. Zijn geweten kwelde hem, zei hij, hij was wel een dief maar geen moordenaar… Het is voor de wetsdienaars een koud kunstje geweest om de volledige bende in te rekenen.

Zover de getuigenis van Jules en Maurice Deneck

Epiloog

De tipgever die wist dat er zoveel geld bij de eerste overval aanwezig was, was iemand van Haasrode, die deel uitmaakte van de dievenbende. Hierdoor wist hij precies wanneer de uitbetalingsdag van de boeren was. Het was geen autochtone inwoner van Haasrode, en na het uitzitten van zijn straf is hij spoorloos verdwenen.

Het geroofde geld is nooit teruggevonden, evenmin als de twee bendeleden die de eerste overval geleid hadden. De overige rovers zeiden bij hun ondervraging deze mannen niet te kennen, dat ze deze toevallig ontmoet hadden en dat het Duitsers (deserteurs?) waren. Het zou zelfs kunnen dat de bende in eerste instantie bedrogen werd door het sluwe tweetal, wat dan de aanleiding vormde tot de tweede poging tot roof, die afgeslagen werd.