Bij de inval van de Duitse troepen, op 25 augustus 1914, vond de grote brand van Leuven plaats. Ook in Korbeek-Lo en Lovenjoel werd gemoord en gebrand. Meer dan 1200 gebouwen gingen in de vlammen op, waaronder ook de oude Universiteitshal, de Sint-Pieterskerk en het justitiepaleis. Over het hoe en waarom van deze brutale Duitse oorlogsmisdaad werd al voldoende geschreven.
Hoe bouw je de stad weer op?
Al tijdens de oorlog begon Leuven plannen te maken voor de wederopbouw. De keuze was niet makkelijk. Hoe bouw je een historisch centrum terug op? Moest er gekozen worden voor een resoluut moderne aanpak of werd best zo veel mogelijk de vroegere, vooroorlogse toestand hersteld? Er woedde een heftig debat tussen architecten, overheden en bij de Leuvense burgerij[1].
De wederopbouw van Leuven na 1918 verliep uiteindelijk grotendeels op maat van de historische stadskern: de historische gebouwen werden zo goed mogelijk heropgebouwd. De Sint-Pieterskerk werd in zijn oude glorie hersteld. De Brusselsestraat en de Statiestraat (nu Bondgenotenlaan) kreeg statige gebouwen. Men baseerde zich hierbij op oude stijlen van voor de Franse bezetting. Ook de Grote Markt kreeg zijn oude uitzicht terug, alleen de kleine huisjes rond de kerk en op het huidige Rector De Somerplein werden niet heropgebouwd. Het ‘Tafelrond’, dat in tegenstelling tot het imposante stadhuis volledig vernield werd, werd opgetrokken in neogotiek.
Nieuwe universiteitsbibliotheek
In 1914 werd de oude universiteitsbibliotheek in de Naamsestraat volledig vernield. Het gebouw werd heropgebouwd in zijn oude glorie. Voor de universiteitsbibliotheek werd gekozen voor een nieuwe inplanting, op 'de Volksplaats', nu het Ladeuzeplein[2]. Dit gebouw werd door Amerikaans sponsoring gebouwd, op initiatief van Herbert Hoover[3], de latere Amerikaanse president en naar een ontwerp van Whitney Warren. Op de gevel merk je herinneringsstenen van alle Amerikaanse universiteiten en hogescholen die de bouw sponsorden. Op 4 juli 1928 werd de nieuwe bibliotheek ingehuldigd. Bij het begin van WO II werd de nieuwe bibliotheek opnieuw in brand geschoten door Duitse kanonnen.
Het Martelarenplein en zijn monument
Het Stationsplein, aan het eind van de ‘Statiestraat’, werd herdoopt tot Martelarenplein. Daar werd een monument opgericht voor de meer dan 200 slachtoffers van de Brand van Leuven. Het gedenkteken, in de vorm van een obelisk, werd ontworpen door architect Achiel De Bondt. Het is 20 meter hoog, opgetrokken in betonsteen en witte natuursteen en heeft Art Deco-ornamenten. De friezen onderaan het monument werden gebeeldhouwd door Marcel Wolfers. Op bronzen platen werden de namen van alle slachtoffers geplaatst en bovenaan zou in de originele plannen een baken, bedoeld als eeuwige vlam, oprijzen. Het gedenkteken werd onthuld op 26 april 1925 in aanwezigheid van Koningin Elisabeth, Kardinaal Mercier en de Franse maarschalk Foch[4].
Bij het begin van de Tweede Wereldoorlog werd het monument vernield door de Duitsers. Het werd heropgebouwd, maar de 2 bas-reliëfs werden pas recent opnieuw aangebracht na de herinrichting van het Martelarenplein in de jaren ‘90. Zij werden gereconstrueerd door Gerard Thienpondt.
Heropbouwpanden
Ook particulieren konden hun woning heropbouwen. Zij deden dat naar eigen goeddunken of volgens de smaak van hun architect, ofwel in de oude stijl, soms met een meer modernistische toets. In Leuven alleen al werden meer dan 1000 huizen heropgebouwd.
Zo'n ‘wederopbouwpand’ herken je altijd aan een gedenksteen, met daarop het wapen van Leuven, een zwaard, een brandende fakkel en het jaartal 1914. Na 100 jaar zijn deze panden nog altijd zeer herkenbaar in de Leuvense binnenstad.
In Korbeek-Lo en Lovenjoel
De 'Brand van Leuven' reikte ook tot Korbeek-Lo. Daar gingen de twee kastelen - het Vijverhof (Bierbeekstraat) en het kasteel van baron de Dieudonné (Bieststraat) - in de vlammen op. Beide kastelen werden heropgebouwd, het laatste kasteel zelfs op een andere plaats in het park.
Ook tal van boerderijen werden opnieuw opgebouwd, zoals de boerderij Ter Eycken op de Oudebaan. Ze werd een soort 'modelboerderij' met ruime stallen en een nieuwe schuur.
Een maand later gebeurde er - na de aanslag op de spoorlijn - ook een brandschatting in Lovenjoel. Daar gingen zowel het gemeentehuis, de pastorie als de nieuwe gemeenteschool in de vlammen op. Alle gebouwen werden heropgebouwd na de oorlog, allen op dezelfde plaats en volgens de originele plannen. Ook het kasteel de Spoelberch, dat door de Duitsers gebruikt werd als hoofdkwartier en later vernield werd, kreeg een opknapbeurt.
[1] Deze discussie werd levendig gevoerd, vooral in de ‘verwoeste gewesten’ – d.w.z. Zuid-West-Vlaanderen, dat door de oorlogshandelingen volledig verwoest was. Modernisten zoals Eugène Dhuicque en Huib Hoste kruisten hierbij de degens met traditonalisten zoals Joris Helleputte en Jules Coomans. Een aantal openbare gebouwen werden in ‘Art Deco’ opgetrokken, een stijl die opgang begon te maken vlak voor de Eerste Wereldoorlog. Voor andere gebouwen en steden (o.a. Veurne en Diksmuide) werd gekozen voor een neo-Vlaamse stijl. Belangrijker is dat voor het eerst gedacht aan urbanisatie of ‘stadsplanning’. Tal van tuinwijken, vaak in Engelse ‘cottage-stijl’ zagen het daglicht.
[2] Monseigneur Paulin Ladeuze (1870-1940) was priester, theoloog en professor oriëntalistiek. Hij was rector van de Katholieke Universiteit van Leuven tussen 1909 en 1940. Hij werd in de eerste dagen van de oorlog, bij de brand van Leuven, samen met andere Leuvense notabelen gegijzeld door de Duitsers.
[3] Herbert Hoover (1874-1964) was een selfmade-industrieel, verdiende veel geld met mijnbouw in Australië maar verdeelde als Quaker zijn fortuin onder tal van goede werken. Tijdens WO I stond hij aan het hoofd van tal van humanitaire acties, o.a. de Commission for Relief in Belgium, die de noodlijdende Belgische bevolking van voedsel voorzag. Hij werd in 1929 verkozen tot de 31ste president van de Verenigde Staten van Amerika, maar verloor de volgende verkiezingen (1933) van Franklin Delano Roosevelt.
[4] Koningin Elisabeth (1876-1965) was als echtgenote van Koning Albert I koningin van België van 1909 tot 1934 en moeder van Koning Leopold III. Kardinaal Desiré-Joseph Mercier (1851-1926) was aartsbisschop van Mechelen-Brussel van 1906 tot 1926. Beiden speelden een belangrijke rol in de Eerste Wereldoorlog. Maarschalk Ferdinand Foch (1851-1929) was opperbevelhebber van het Franse leger tijdens de Eerste Wereldoorlog. Het plein met zijn naam werd (omwille van zijn hardvochtig gedrag als legerleider dat honderdduizenden mensenlevens eiste) in 2011 omgevormd tot Rector De Somerplein, naar de eerste rector van de Nederlandstalige Universiteit van Leuven, Pieter De Somer (1917-1985).