Pastoorsverslag Jacobus Rosier Kessel-Lo

Door een gelukkig toeval vond onze werkgroep een pastoorsverslag terug van E.H. Jacobus Rosier, kanunnik van Abdij van Park Heverlee en in 1913 tot pastoor benoemd van de nieuwe Heilig Hart-parochie in Kessel-Lo. Deze parochie ontstond aan de Tiensesteenweg door de aangroei van bewoning langsheen de steenweg, de Hoegaardenstraat en de Platte Lostraat. In 1912 trok men een meisjesschool op aan de overzijde van het huidige Park Michotte en aan het ‘remisehuisje’ werd een voorlopige kerk gebouwd. Het was pas in 1938, onder de opvolger van pastoor Rosier, E.H. Pieter Coen dat de huidige kerk aan de Tiensesteenweg gebouwd werd.

Het pastoorsverslag is origineel in het Frans opgesteld. Het beschrijft een aantal belangrijke gebeurtenissen bij de inval van de Duitsers en bij de ‘brand van Leuven’. De pastoor lijst ook de schadegevallen op en stelde een (voorlopige) lijst op van parochianen in zowel Kessel-Lo, Heverlee als Korbeek-Lo (dat toen tot aan de spoorweg liep) die gedood werden. Ook opvallend: de zinsnede waarin hij beschrijft dat hij van de Duitse commandant een aantekening moest maken ‘Zu schutzen’. Dit kan duiden op een zekere voorkeursbehandeling…

Pastoorsverslag H.Hart parochie Heverlee – Kessel-Lo – Korbeek-Lo

De 19de augustus 1914 tegen 11 uur kwam de voorhoede van het vijandelijk leger snel opzetten via alle wegen en straten naar Leuven. In de buurt liet een bataljon van het 3de Linieregiment (n.v.d.r. van het Belgisch leger) zich verrassen. Zij vormden de achterhoede van onze troepen. Er weerklonk een knetterend geweervuur langs de Steenweg.

Er werd een hulppost opgericht in de Heilig Hartschool, op de verdieping van de voorlopige kapel langs de Steenweg (Tiense Poort) en in een aangrenzende vleugel. Men bracht daar de laatste gewonden van de gevechten op de Steenweg. De eerste zorgen konden niet worden gegeven want een vijandelijke kogelhagel vernielde de ruiten van de verdieping, ondanks het feit dat er een vlag van het Rode Kruis goed zichtbaar hing te wapperen.

De gedachte om in handen van de vijand te vallen veroorzaakte in een oogwenk een algehele vlucht van het personeel van de hulppost, ook van de licht gewonden. De militaire dokter onderbrak zelfs zijn werk aan de operatietafel. Ik bleef achter met mijn jonge dienstmeid en een jonge Braziliaan, mijnheer de graaf Antonio von Holland di Baros[1]. Ook 3 zwaargewonden bleven achter, waaronder de soldaat op de operatietafel. Deze verloor nog steeds veel bloed en viel flauw. Hem verlaten zonder de nodige medische zorg stond gelijk aan hem toevertrouwen aan de dood. Maar wat moesten we doen? Het geweervuur bleef verder knetteren en de vijand kwam dichterbij. Ondanks duizenden gevaren en een heuse kogelregen droegen mijn dienstmeid en ik de patiënt naar het hospitaal Leo XIII[2]. De graaf von Holland ondersteunde een andere gewonde, een derde bracht ik onder in de sacristie onder ‘Goddelijke bescherming’… Weldra stopte het geweervuur en de laatste mitrailleur zweeg. Tegen 2 uur in de namiddag deden de Duitse troepen hun intrede in Leuven.

De volgende dagen, tot dinsdag 25 augustus, ontving ik in mijn hulppost ook de gewonden van het vijandig leger. Er kwamen zo’n 15 à 20 soldaten voor de eerste hulp, waarna zij ’s anderendaags opnieuw vertrokken. Een van hen was echter zwaar geraakt en bleef 4 dagen. Ik haalde er een dokter bij, die besliste dat zijn toestand vereiste om verplaatst te worden naar het hospitaal Leo XIII.

De Duitse officieren waren zo tevreden over de zorgen die ik toediende aan hun mannen dat ze me verschillende keren kwamen bedanken door me hartelijk de hand te schudden. Dezelfde dag moest ik naar de Kommandantur gaan en zij brachten we met hun auto thuis, voor mijn eigen veiligheid. De etappe-kommandant van Leuven kwam zich persoonlijk vergewissen van de toestand van de gewonden en deed me op de poort schrijven met krijt dat ‘Dit huis speciaal te respecteren was voor alle Duitse soldaten[3]

Op 25 augustus ’s morgens kwam men, met hun wapen op mijn borst gericht, zeggen dat er 200 gewonden in een keer kwamen: de meesten onder hen hadden breuken en hun toestand maakte medische zorgen noodzakelijk. Die kon ik niet geven omdat ik niet over een dokter beschikte, ik had slechts 70 bedden en mijn dienstbode en een jongeman ter beschikking. Daarenboven hadden de soldaten, midden in de nacht, ondanks het feit dat mijn infrastructuur beschermd werd door het Rode Kruis, de voorlopige kerk bezoedeld en in totale wanorde achtergelaten. We beslisten dan ook om alle gewonden over te brengen naar het militair hospitaal in Leuven[4].

De avond van 25 augustus, tegen 7 uur, ontving ik in mijn woning, die 200 meter van de kerk en de school van het H.Hart, twee Duitse officieren om hen te herbergen en eten te geven. Hun mannen zouden de nacht doorbrengen bij mijn parochianen. Op hun bevel installeerde ik dus 2 bedden in mijn salon en de officieren waren tevreden over de ontvangst. Een kwartiertje later kwam een soldaat echter hun valies terughalen zonder iets te zeggen. Ik vroeg de officier om uitleg, die me zei niet ongerust te zijn: men had zich blijkbaar van valies vergist. Een andere soldaat kwam binnen om hem te infomeren. Ik verliet de kamer om eau-de-toilette te halen en hun nachtverblijf verder te regelen, toen ik plots geweervuur hoorde achter het huis. De eerste schoten schenen te komen van een plek verderop, ‘Den Duivel’ genaamd. Ik ging onmiddellijk terug en vertelde dit de officieren, en deed opmerken dat ik het huis onder geen beding verlaten had, zodat ze mij nergens van konden beschuldigen…

“Wie had er dan geschoten”, vroegen ze mij. “Ik weet niet meer dan u”, antwoordde ik. “Zitten daar Fransen?”. “Neen”, zei ik, “er zijn geen Fransen in deze streek”. Zij hielden staande dat het de Fransen waren. “Dat is onmogelijk”, repliceerde ik, “maar misschien zijn het uw mannen die schrik hebben of zijn ze slachtoffer van een misleiding?”.

Ondertussen weerklonk het geweervuur steeds sterker. De officieren gespten hun sabel aan en gingen naar de deur en openden ze voorzichtig. Ze stelden zich beschut op om te zien wie of wat aan de Steenweg passeerde. Ik deed zoals hen en zag grote groepen soldaten terugkeren naar Leuven. Een groep had zich op het voetpad genesteld, aan de kant van Heverlee. De soldaten keken erg verward[5]. Ik zag iemand een paard dood schieten, daarna ook een officier en een soldaat. De officieren mengden zich tussen de troepen en ik sloot de deur. Aanstonds werden de ramen door kogels versplinterd. Ik daalde af naar de kelder waar ik mijn buren vond, die zich verborgen hadden omdat zij dachten zeker te zijn omdat ik de officieren en de soldaten zorgen verleend had in mijn Rode Kruis hulppost. Het geweervuur duurde tot na 9 uur. De soldaten kwamen om mijn deur bonken en riepen dat iedereen direct het huis moest verlaten. Iedereen vluchtte weg, maar wel via de achterdeur, naar de velden. De soldaten schoten toen in de gang, maar te hoog: gelukkig werd niemand geraakt. Ik daalde terug af naar de kelder, waar ik in mijn vertwijfeling een kaars aanstak. Een kogelregen kwam door het keldergat. Ik was alleen en redde mijn leven om door de tuin naar de velden te lopen. Aangekomen in een maïsveld, verstopte ik me en zag de soldaten langs het huis van mijn buren passeren, over de afsluiting springen en op mijn woning schieten. Maar ze hadden mij niet gevonden. Vanaf die plaats was ik getuige van de brandstichting van mijn huis en dat van mijn parochianen. Tot 10 uur ’s avonds bleef het vuurgevecht duren. Ik verlies mijn schuilplaats en begaf me naar de Korbeek-Losestraat. Ik ging de straat in, roepend op de inwoners, maar niemand durfde opendoen. Door de tuinen kwam ik op de ‘IJzeren Poort’ waar ik een boerderij binnenging. Op het erf vond ik 500 van mijn ‘schapen’ die daar zaten. Om hen te kalmeren, stelde ik voor om het Rozenhoedje te bidden. Daarna ging ik kijken of de spoorweg bewaakt was. Ik constateerde dat de soldaten hun wachtpost verlaten hadden en ging de mensen ophalen. We staken de voetgangersbrug over, die van staal was. Een patrouille had het geluid gehoord en opende het vuur op ons, maar gelukkig werd niemand geraakt. We liepen naar de Abdij van Park waar we aankwamen aan de Sint-Norbertuspoort. Heel het (gehucht) ‘Park’ bevond zich al binnen e muren van de abdij en aan de poort hoorden we geroezemoes. Niet wetende of het de Duitsers waren, durfde niemand binnengaan en de hele troep verspreidde zich opnieuw over de velden. Ik kon ze nog verzamelen en hen kalmeren.

Toen zag ik dat de Pont de la Plaine[6] vrij was, volgden we de kloof langs de spoorweg naar Charleroi, en aangekomen in het gehucht ‘Park’ bracht ik mijn mensen onder in de verlaten Zustersschool. De volgende ochtend leidde ik mijn mensen voor de mis naar de Abdij en vroeg aan de Zeer Eerwaarde Heer Prelaat om hen eten te geven. De meerderheid onder hen bleven daar een maand, en velen die geen onderdak meer hadden zelfs meer dan twee maanden. Er zijn er nog steeds enkelen.

De volgende maandag, toen ik bezig was de voorlopige kerk proper te maken, die was bezoedeld door de Duitsers, kwamen 4 soldaten mij arresteren en brachten me gevangen naar het station. Daar moest ik bewijzen dat ik geen spion was. Men bracht me naar de Kommandantur en, dankzij de tussenkomst van een katholieke soldaat en een Belgische Zuster Franciscanes die Duits sprak, kon ik uiteindelijk vrij komen.

Mijn kudde bleef ook niet gespaard. De brand, die bijna zeker systematisch gebeurde, vernielde niet alleen mijn jongensschool, die 4 klassen bedroeg, met alle meubelen en voorwerpen, mijn pastorie en het huis van de Zusters, maar ook 153 woningen, te weten:

  • Op het grondgebied van de gemeente Kessel-Lo 70 woningen
  • Op het grondgebied van Heverlee 53 woningen
  • Op het grondgebied van Korbeek-Lo 30 woningen,

die beschutting gaven voor de winter aan resp. 277, 250 en 150 inwoners, in totaal dus 677.

Deze huizen waren voorafgaand geplunderd, zoals ook de andere woningen die niet ten prooi vielen aan de vlammen. Ook in mijn voorlopige kerk had men al het altaarlinnen en handdoeken meegenomen en in de meisjesschool had men de bureaus en kasten in stukken geslagen en de ‘klassieke’ boeken en ‘Froebel’-speelgoed gestolen.

Hun sinistere vernielingsdrang was nog niet voldoende, bloeddorstig wierpen de wilden zich ook om de arme onschuldige bevolking die hen niets gedaan had en die zich niet konden redden, onwetend van het gevaar dat hen bedreigde.

Hieronder de namen van hun slachtoffers, bijna allen gezinshoofden[7]:

  1. Winnepenninckx Gustave, woonachtig Tiensesteenweg 66 in Korbeek-Lo;
  2. Ravoet zoon, zelfde steenweg 79 ; beiden werden gefusilleerd bij hun vlucht in het gehucht ‘Ziekelinge’ in de steenbakkerij Meulemans;
  3. Van Steenberghe Pierre, woonachtig Tiensesteenweg 239 in Kessel-Lo, vader van 5 kinderen, vermoord en verbrand in zijn woning;
  4. Cleverenberg zoon, Tiensesteenweg 147 in Kessel-Lo, 14 jaar oud, werd de keel overgesneden met de bajonet in de steenbakkerijk ‘De Mool’ (De Mol) in Korbeek-Lo;
  5. Devos Augustin, zelfde steenweg 91, neergeschoten op de steenweg en levend in het huis gegooid van Arthur Verbist, dat in brand stond;
  6. Barthels Louis-Henri, woonachtig IJzerenwegstraat 136, Kessel-Lo;
  7. Weets Louis, zelfde straat 137, 60 jaar oud;
  8. Munter Guillaume, zelfde straat 138 ; deze drie mannen werden door de vechtjassen neergestoken met hun bajonet nadat ze uit hun woningen gesleurd werden;
  9. Schoovaerts Louis, zelfde straat 145, controleur op de tram Vicinaux, gedood voor het huis Mahy, dichtbij de brug van Tiensesteenweg;
  10. Van Groenderbeek Désiré, zelfde straat 168;
  11. Van Groenderbeek Joseph, zelfde straat 168;
  12. Beusen Alphonse, zelfde straat 169;
  13. Marteau Armand, zelfde straat 169;
  14. Vanden Eynde Theophile, Platte-Lostraat 41 in Kessel-Lo;
  15. Ackermans Guillaume, zelfde straat 38;
  16. Bosmans Vital, Tiensesteenweg 11 in Heverlee, vader van 4 kinderen;
  17. Dewerver Arthur, zelfde straat, vader van 1 kind;
  18. Booghen Jules, Viaductstraat in Heverlee;
  19. Huegaerts Jean, Korbeek-Losestraat in Heverlee, vader van een kind.
    Deze 6 mannen werden gevangen meegeleid op 26 augustus naar Herent, naar een plaats ‘Het Windgat’[8] genoemd waar ze met 4 samengebonden, handen op de rug, met een groep van 22 burgers vermoord werden;
  20. Soeteweye Felix, Platte-Lostraat 18 in Kessel-Lo, vader van een kind, gevangene in Munster[9], gedood in de barakken op 1 september;
  21. Roelants Jean-François, IJzerenwegstraat 134 in Kessel-Lo, vader van 4 kinderen, die met zijn handen omhoog doodgeschoten werd
  22. Mues Ferdinand[10], IJzerenwegstraat in Kessel-Lo, vader van 3 kinderen. Hij vluchtte naar de Abdij van Park met zijn familie, toen de soldaten van de wachtpost het vuur openden. De vader viel dood neer alsook de jongste dochter, 4 jaar oud, op de linkerarm van haar moeder. Haar arm was doorboord door kogels en de moeder viel gewond neer in de modder. Twee kanunniken van de abdij kwamen aangelopen en hielpen de ongelukkige naar de Abdij te brengen, waar zij kon verzorgd worden. 2 dagen later moest haar arm geamputeerd worden, de arme vrouw woont momenteel in Blauwput.

Twee andere feiten, niet minder schandelijk, moeten gesignaleerd worden op een speciale manier:

  • Een eerbiedwaardige grijsaard, mijnheer Michotte, lag stervende op zijn ziekbed in de kelder van zijn huis, waar de voorlopige kerk van het Heilig Hart aan grensde. De soldaten haalden hem van zijn ziekbed om 4 uur ’s morgens, plunderden het huis en staken het in brand. Zij wilden de oude man vermoorden, maar een officier verhinderde dat en liet hem naar de kerk brengen. Hij moest slechts de steenweg oversteken maar deze was vol met dronken Duitse soldaten, die hem onthaalden op verwensingen en bedreigingen. Men verbrijzelde de poort van de kerk en liet de oude mijnheer Michotte daar achter. Heel de familie werd brutaal van hem gescheiden en gevangen genomen. Mevrouw Michotte vroeg op haar knieën genade en wenste bij haar man te blijven. Zij verbleven zonder enige zorgen tot 4 uur in de namiddag in de kerk, waarna ik hen toen kon verplaatsen naar het ziekenhuis Leo XIII. De ongelukkige grijsaard overleed enige tijd later.
  • Een ander schandelijk feit deed zich voor de dag na de bezetting van Leuven. Vier soldaten die de wachtpost aan de spoorweg ‘Achter de Duivel’, onderbraken hun opdracht om 21.30 u en begaven zich naar de familie Lamproye[11] in het gehucht ‘Huiskens’. De kinderen lagen al in bed. Onder bedreigingen met de revolver in de vuist dwongen ze de ouders om hun 16-jarige dochter mee te geven. Zij zou terugkeren voor middernacht. Maar na middernacht was het kind nog niet terug en de ouders gingen op zoek en vonden haar, doorboord door een bajonetsteek. Zij moest de ernstigste beledigingen ondergaan van deze 4 bruten. De volgende dag om 9 uur bracht men haar naar de hulppost van het Rode Kruis in mijn Heilig Hartschooltje. Troepen passeerden op de steenweg en ik vroeg aan een officier om medicatie om haar de zorgen toe te dienen. De officier vroeg me wat er aan de hand was en ik legde hem de situatie uit. Hij repliceerde bruut dat dit niet waar was en weigerde me hulp van een dokter. Ik vond toen hulp bij Professor Ide en Dokter Janssens, die juist op bezoek waren geweest bij mijnheer Michotte. Na onderzoek vertelden ze me dat de wonde gelukkig niet dodelijk was. Ik vroeg rapport te maken van het gebeurde, daarna liet ik het meisje naar de Kommandantur in Leuven brengen, waar ik om een ernstig onderzoek vroeg en ook verkreeg. De 4 Teutoonse barbaren werden op staande voet gefusilleerd. Het ongelukkige kind is momenteel herstellende en wordt verzorgd in het Sint-Pietersziekenhuis.

Rest mij nog om toe te voegen dat ongeveer 50 van mijn burgers als gevangene meegenomen zijn, maar dat ze allen zijn vrijgelaten.

Julien Vangoetsenhove – Rosier Ch., pastoor van de Heilig Hartparochie

[1] Graaf Antonio von Holland di Baros: waarschijnlijk een Braziliaanse novice van de Abdij van Park.

[2] Het seminarie Leo XIII werd in 1914 omgedoopt tot noodhospitaal St-Thomas. Het bevindt zich in de Vesaliusstraat.

[3] Dit opschrift werd inderdaad op sommige huizen gezet. Dit verhaal bekrachtigd de geruchten dat dit ook gebeurde op de eigendommen van de familie Van Arenberg, een Duitse adellijke familie die diverse kastelen, boerderijen en het Meerdaalwoud in bezit had.

[4] Het Militair Hospitaal van Leuven bevond zich in het huidige College De Valk, in de Tiensestraat.

[5] Letterlijk: ‘les hommes regardaient avec des yeux égarés’… Verward of dronken?

[6] Letterlijk ‘Pont de la Plaine’, waarschijnlijk is dit een noodbrug die van de Pleinstraat naar het militair oefenveld liep op de huidige Philipssite.

[7] Uit onze ‘dodenlijst’ van inwoners van Korbeek-Lo vermeldt de pastoor de burgers Winnepenninckx, Ravoet, Barthels en Munter.

[8] Frappant is dat de 3 mannen uit Korbeek-Lo, gefusilleerd aan het ‘Windgat’ in Herent’ niet vermeld staan bij de 6 namen die de pastoor expliciet vernoemt.

[9] Wat precies hier bedoeld wordt, is niet te achterhalen.

[10] Mues Ferdinand: misschien verkeerd gespeld. Wij vinden in onze dodenlijst een Meeus Ferdinand.

[11] De wandaad die hier in eerder ‘besmuikte’ termen beschreven wordt, is de groepsverkrachting en moordpoging op de jonge Marie Lamproye, die uitvoerig beschreven staat in ons boek.

Maurice Boghe - Liebrecht Salen